Gedichtanalyse

Hij komt totaal onverwacht

Hij komt,
niet op afroep,
hij komt
onverwacht,
hij komt
op dat moment,
dat je hem
totaal niet verwacht,
hij komt,
kijkt, ziet
en overwint,
of het een peuter,
kleuter,
zwerver is of kind.
Hij komt
als een wervelwind,
stormt
en neemt in,
in een zucht
is het voorbij
dan is er 
weer een ster 
aan het
firmament
en is een  leven op aarde,
voorgoed
voorbij

Bron: Gedichten, http://www.gedichten.nl/nedermap/netgedichten/netgedicht/216033.html?browse=categorie, An Terlouw, 24/08/14.

Dit gedicht is geschreven door An Terlouw. Deze Nederlandse dichteres heeft al drie dichtbundels uitgegeven en schrijft ook gedichten op verschillende sites. Afscheid en overlijden waren twee thema's die mij aantrokken bij het zoeken naar een gedicht. Tijdens de zomervakantie hoorde ik namelijk dat mijn oma een kanker had die zich al zeer sterk verspreid had. Mijn oma is altijd kerngezond geweest dus dit nieuws kwam totaal onverwacht en hierdoor besefte ik het eerst niet helemaal. Sinds het begin van vorige week moet ze in het ziekenhuis blijven, de kanker heeft haar longen aangetast en hierdoor zit ze nu in een terminale fase. Ze is zeer zwak waardoor ik iedere keer bang ben dat het de laatste keer is dat ik haar zie. Ik hoop echt dat ik haar nog ga kunnen bezoeken. Ik vind dat dit gedicht dus goed bij deze situatie past, ik heb daarom ook een foto van mijn oma gekozen. Deze foto heb ik tijdens mijn laatste bezoek aan haar gemaakt.

In het gedicht kan men zeer duidelijk zien dat An Terlouw de nadruk wil leggen op het feit dat de persoon onverwacht gestorven is. Ze zegt het namelijk drie keer na elkaar op een andere manier: 'niet op afroep', 'totaal niet verwacht' en 'onverwacht'. Daarnaast herhaalt ze ook vijf keer 'hij komt' om de nadruk te leggen op de dood die zeer snel gekomen is. Dit gedicht is lyrisch, het beschrijft namelijk de emoties en gevoelens van de schrijfster. Je kan ook geen vast rijmschema terugvinden maar toch zie je dat ze rijmende woorden zo heeft geschikt dat ze dicht bij elkaar op het einde van een zin geplaatst zijn. Deze woorden heb ik in het gedicht aangeduid. Ten laatste vindt men in het gedicht ook een metamorfose. De gestorvene zal op het einde van het gedicht namelijk veranderen in een ster.


Verlanglijstje

v1.          Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken.
v2.          Geef mij na mijn zoveelste kale reis
v3.          iemand die mij twee haren uittrekt
v4.          en glimlachend zegt: je wordt grijs.
v5.          Geef mij alles en zeg: het is niets.

v6.          Geef mij niets en zeg: dat is alles.
v7.          Geef mij mezelf, geef mij jou.
v8.          Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
v9.          Geef mij nu eindelijk
v10.        wat ik altijd al had.
                
                Herman de Coninck (1944-1997)
                uit: 'Met een klank van hobo' (Amsterdam, 1980)

Bron: http://www.hermandeconinck.be/met-een-klank-van-hobo-5.php

Dit gedicht heeft als titel 'verlanglijstje'. Dit verwijst naar iemand die veel wou hebben maar die uiteindelijk merkte dat hij hetgeen hij echt nodig had, namelijk familie en vrienden, eigenlijk al had. De thema's zijn dus volgens mij verlangen en tevredenheid met wat je hebt. Ook liefde is een mogelijk thema afhankelijk van hoe je het gedicht interpreteert.

Met dit gedicht beschrijft Herman de Coninck volgens mij het leven van een filosofisch iemand. Deze persoon was waarschijnlijk niet gelukkig en daarom heeft hij gedurende heel zijn leven veel gereisd en op zoek geweest naar iets abstracts, mogelijk geluk of liefde. Dit heeft hij eigenlijk spijtig genoeg nooit gevonden, zoals hij dus zegt met 'zoveelste kale reis' in vers twee. Door dus zo veel te zoeken, keek hij niet in zijn rechtstreekse omgeving waar er eigenlijk al veel mensen hem gelukkig konden maken en hem liefde konden geven. In dit gedicht vraagt hij dus dat het geluk dat altijd al zo dicht bij hem was, dat hij altijd al had, maar waar hij altijd al over had gekeken, te krijgen.

In dit gedicht, opgebouwd uit twee kwintetten, vindt men verschillende stijlfiguren. De opvallendste stijlfiguur is een parallellisme. De eerste twee verzen en de laatste of voorlaatste vers van elke strofe beginnen namelijk met 'geef mij...'. Naast parallellisme vormen deze woorden ook een herhaling en een anafoor. Op die manier benadrukt de dichter het feit dat de beschreven persoon hebberig was waardoor hij het belangrijkste 'bezit', liefde en vriendschap, niet had gezien en hier niet van genoten heeft. Het legt bovendien extra de nadruk op het verlangen naar iets. 'Nescio' en 'Tsjechov' vormen beiden ook een metonymie. De dichter zal de naam van de auteurs vermelden terwijl hij eigenlijk de boeken van deze auteurs bedoelt. Het kan dus zijn dat Herman de Coninck hiermee verwijst naar twee auteurs die hij graag heeft. Doordat de twee boeken die hij vernoemt ook al redelijk oud zijn, kan het dat hij met deze woorden ook naar de ouderdom verwijst.  De verwijzing naar de ouderdom komt ook later terug  voor door het gebruik van de woorden 'kale' (vers twee) en 'grijs' (vers vier). In de laatste vers van strofe één en in de eerste van strofe twee zal men ook een chiasme vinden. Dit chiasme is mogelijk om duidelijk te maken dat de persoon in de war is, hij snapt niet hoe hij ooit over het geluk dicht bij hem heeft kunnen kijken. In dit gedicht kan men geen vast rijmschema terugvinden maar toch vinden we twee volrijmen of eindrijmen: ten eerste 'reis' en 'grijs', respectievelijk op vers twee en vier en ten tweede 'wat' en 'had' op vers acht en tien. Ten slotte maakt Herman de Coninck op vers twee ook nog gebruik van een metafoor. Hij vergelijkt de kale kop met de reizen waar hij geen liefde en/of geluk vindt. De persoon ging namelijk op reis op zoek naar een bepaald abstract iets maar hij wist zelf niet goed wat.


Dit gedicht heb ik gekozen omdat ik het een zeer mooi gedicht vind, die een situatie beschrijft die ik duidelijk herken. Vaak zijn mensen namelijk zo hard op het materiële bezit gefocust dat ze vriendschap en liefde verwaarlozen terwijl dit net het waardevolst is. Op de foto die ik heb gekozen, zien we een feest dat georganiseerd werd door vrienden en familie om de terugkomst van iemand te vieren. Het huis stelt alles voor dat deze persoon al heeft. Op het einde van het gedicht vraagt de persoon waarover het gedicht gaat naar hetgeen hij altijd al had, namelijk vrienden en misschien een vrouw om met dezen een gelukkig leven te kunnen leiden. Dat laatste wordt dan voorgesteld door de mensen die voor het huis staan. De foto stelt dus de mogelijke situatie voor wanneer de beschreven persoon terug komt van een van de vele kale reizen die hij heeft gemaakt op zoek naar geluk en die eindelijk merkt dat hij dit altijd al had.


Winter
v1.          Winter. Je ziet weer de bomen
v2.          door het bos, en dit licht
v3.          is geen licht maar inzicht:
v4.          er is niets nieuws
v5.          zonder de zon.

v6.          En toch is ook de nacht niet
v7.          uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt 
v8.          is het nooit volledig duister, nee,
v.9          er is de klaarte van een soort geloof
v10         dat het nooit helemaal donker wordt.
v11         Zolang er sneeuw is, is er hoop.


                Herman de Coninck (1944-1997)
                uit: 'Zolang er sneeuw ligt' (Brugge, 1975)

Bron: http://www.poezie-leestafel.info/h-de-coninck-uitleg-winter

Zoals de titel 'winter' het al aanduidt zal dit gedicht gaan over natuur, licht, sneeuw en hoop. Dit gedicht bestaat uit twee strofes van respectievelijk vijf en zes verzen. Deze strofes noemen we kwintetten en sextetten. In dit gedicht beschrijft Herman de Coninck hoe hij de winter ervaart en wat hij er allemaal van vindt. Als men het gedicht als een geheel bekijkt, ziet men dat er een duidelijke tegenstelling aanwezig is. De dichter zal het namelijk eerst hebben over het licht en de zon en vervolgens zal het gaan over de donkere nacht en de duisternis. Als we naar de vorm kijken, zien we dat er geen vast rijmschema is. Toch vindt men op vers twee en drie een eindrijm bij de woorden 'licht' en 'inzicht'. Bovendien is 'inzicht' op vers drie ook een binnenrijm met 'licht'. Een beetje verder, op vers vier, vijf en zes, vinden we dan drie alliteraties: niets nieuws, zonder zon en nacht niet. Steeds opnieuw probeert Herman de Coninck dus een bepaald woord in de verf te steken. Op vers zes en negen vindt men dan ten laatste nog een assonantie, 'hoop' en 'geloof' hebben namelijk dezelfde beklemtoonde klinkers.

Het volgende dat we opmerken is dat men in dit gedicht ook allerlei woordspelingen en stijlfiguren vindt. Het eerste woord op vers één vormt bijvoorbeeld al een stijlfiguur; er is sprake van een prolepsis. De dichter plaatst 'winter' namelijk helemaal vooraan opdat dit woord een extra benadrukking krijgt. Op vers twee en drie is een herhaling te zien, twee maal zal het woord licht herhaald worden om er onze aandacht op te vestigen .

Naast deze stijlfiguren zijn er ook woordspelingen terug te vinden. Herman de Coninck zal namelijk twee maal een bekende uitdrukking overnemen en er steeds iets kleins aan veranderen. De eerste woordspeling vinden we al op de eerste twee verzen: 'Je ziet weer de bomen door het bos.'. Oorspronkelijk is deze uitdrukking 'Hij ziet door de bomen het bos niet meer.'. Door deze uitdrukking lichtjes te veranderen interpreteert de dichter de oorspronkelijke uitdrukking letterlijk. Hij bedoelt hier dan mee dat zonder de blaadjes op de bomen, je de echte bomen kunt zien en niet enkel een massa groene blaadjes zoals in de zomer. De tweede uitdrukking vindt men terug op vers vier en vijf 'niets nieuws zonder de zon' deze komt dus van de bekende Nederlandse uitdrukking 'Er is niets nieuws onder de zon.'. Met deze verandering bedoelt Herman de Coninck dus dat tijdens de winter geen blaadjes meer aan de bomen hangen waardoor je alles kunt zien in het bos. Hierdoor lijkt alles nieuw dankzij de zon, je gaat alles op een andere manier bekijken. Deze twee aangepaste uitdrukkingen hebben dus duidelijk iets met elkaar te maken. Als het winter is, krijg je een heel ander beeld van het bos te zien.

Ik heb voor dit gedicht van Herman de Coninck gekozen omdat de winter een seizoen is waar ik echt van hou en bovendien ben ik helemaal akkoord met zijn beschrijvingen. Vele mensen hebben liever de zomer omdat het dan mooi weer is en de zon dan schijnt. De winter is een seizoen waar ik allerlei leuke momenten beleef. Vroeger was er de Kerstman en Sinterklaas, daartussen komt mijn verjaardag en dan hebben we ook nog de twee grootste feesten van het jaar: Kerstmis en Nieuwjaar. Daarnaast ga ik ook elk jaar tijdens de kerstvakantie skiën en dat zou onmogelijk zijn indien de winter niet bestond. De foto die ik heb gekozen is dan ook een foto die ik bij het skiën dit jaar getrokken heb. In zijn gedicht vermeldt de dichter dat het nooit helemaal duister is in de winter, dankzij de sneeuw is er altijd licht en dat is dan ook iets dat ik leuk vind aan de bergen in de winter. De sneeuw die er overal ligt reflecteert namelijk het licht en dankzij dit ziet alles er veel lumineuzer en vrolijker uit. Als we dan terug thuiskomen is alles weer duister en grijs want meestal ligt er in België dan geen sneeuw. Het contrast is voor ons dan altijd zeer duidelijk.





ALLES BLIJFT

v1. Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
v2. De muur werd afgebroken. Van het puin
v3. werd verderop een fundament gemaakt.
v4. Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.


v5. Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
v6. Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
v7. Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
v8. landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.

v9. Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
v10. Een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.
v11. Je bent een deel van alles bij je leven
v12. En alles blijft bestaan wanneer je sterft.

             Gerrit Komrij (1944-2012)
             Uit: Alle gedichten tot gisteren (1999)

Bron: http://www.gedichten.nl/nedermap/gedichten/gedicht/82982.html?zoekresultaat=ja


'Alles blijft' is een titel die naar de spanning tussen vergankelijkheid en eeuwigheid verwijst. In de eerste en tweede strofe zal Gerrit Komrij telkens verwijzen naar zaken die hij heeft aangeraakt of die daar waren door zijn toedoen en later werden afgebroken. Telkens opnieuw bleef een deel van het oorspronkelijke voortbestaan en met deze voorbeelden geeft hij ons dus aan dat onze ideeën en beslissingen een effect zullen hebben op de toekomst. In de laatste strofe zal hij deze eeuwigheid dan met ons eigen leven en vriendschap vergelijken. Vooral in de laatste twee verzen laat de dichter zijn gedachten duidelijk zien en probeert hij ons een boodschap mee te geven: "Je bent een deel van alles bij je leven". Hiermee suggereert hij ons dat je leven niet enkel uit je persoon bestaat maar dat ook al je keuzes, gedachten en acties die je onderneemt, erbij horen.


Dit gedicht dat bestaat uit drie kwatrijnen bezit een vast rijmschema, namelijk: ABAB CDCD EFEF. Ook al is dit gedicht dus qua vorm duidelijk geen sonnet, zie je een wending in het gedicht en zullen de twee laatste verzen een conclusie vormen.


Daarnaast bevat dit gedicht niet veel stijlfiguren, buiten enkele metaforen in de eerste twee strofen. De dichter zal ons leven eigenlijk vergelijken met ten eerste een muur, vervolgens met een boom en ten slotte met de Spaanse griep. Zijn bedoeling hierbij is om aan te tonen dat zelf al sterven of verdwijnen we, het net zoals bij bakstenen of bomen niet uitmaakt want er zal altijd een spoor van ons blijven bestaan al is het niets materieels. Alles wat we doen in ons leven heeft een impact op het leven van iemand anders, op de maatschappij of zelfs op onze planeet. Naast zijn sterfelijkheid bezit elk mens dus ook nog iets onsterfelijks. De vergelijkingen vormen ook in de meeste gevallen een hyperbool. Op vers vijf en vers zeven zijn 'vijf meter diep' en 'vijf eeuwen lang' veel te grote proporties die duidelijk overdreven zijn opdat Komrij ons kan overtuigen en we de boodschap die de dichter mee wil geven duidelijk begrijpen en onthouden. Een derde hyperbool vinden we op vers zeven en acht. Het zou namelijk onmogelijk zijn dat de Spaanse griep over zo een grote afstand door één individu wordt overgedragen. Een volgende stijlfiguur die we in dit gedicht terugvinden is een personificatie op vers zes wanneer de dichter de boomstronk beschrijft. Hij zal de boomstronk menselijke eigenschappen toekennen. Bovendien vormen de woorden 'grommend koest' ook een paradox omdat koest en grommend tegengestelde houdingen zijn en deze op het eerste zicht nooit bij elkaar zouden kunnen passen. Op vers tien vinden we nog een laatste metafoor terug. Een vriend zal namelijk vergeleken worden met een rots omdat hij je om elk moment zou moeten kunnen steunen. Hij moet je door slechte tijden kunnen helpen en dus mentaal zeer sterk zijn net zoals een steen.



Voor dit gedicht heb ik een sfeerfoto gekozen, je ziet een man midden op een eindeloze weg. Elke weg kan het leven van iemand voorstellen dat dan eindeloos doorgaat en nooit meer stopt. Dit is dus net zoals bij ons leven er zal altijd een spoor blijven voortbestaan. Deze foto stelt voor mij deze eeuwigheid zeer goed voor doordat de weg eindeloos lijkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten